Heksenboter (Fuligo septica)
Heksenboter (of "runbloem") is de naam van de sporenvormende structuur van de slijmschimmel Fuligo septica. Deze soort heeft het grootste en meest opvallende "vruchtlichaam" (aethalium)
van alle slijmschimmels die er in Nederland voorkomen (grootte tot 20
cm). Het terrein van het Botanical Research Institute van de staat
Texas in Forth Worth heeft tot nu toe het wereldrecord gevestigd: daar
werd een aethalium van 30 inch (76 cm) diameter aangetroffen! (10). De meestal
felgele, soms witte, beige of anders gekleurde aethalia van heksenboter verschijnen dikwijls op dood
hout in bossen en op houtsnippers in tuinen, parken en plantsoenen (6). Volgens
een Braziliaans onderzoek is het verschijnen van heksenboter sterk
gekoppeld aan voorafgaande regenval, en ijlt vier maanden na op de
regenval (4). Slijmzwammen vormen structuren die plasmodia worden genoemd. In zo'n plasmodium zijn vele celkernen aanwezig, maar deze zijn niet door celwanden van elkaar gescheiden. Het plasmodium
is een gelatineuze protoplasmamassa die op een amoeboïde manier
kan bewegen. Tijdens deze vegetatieve fase kan de slijmzwam zich in
zijn omgeving verplaatsen, en over oppervlakken rondkruipen. Het plasmodium
voedt zich met bacteriën uit rottend plantaardig materiaal,
gisten, schimmelsporen, protozoa en niet-levend organisch
materiaal.
Het kan zich ook voeden met weefsel of weefselstukjes van
paddenstoelen (7,14). Op een zeker ogenblik (bij voorbeeld
bij voedselgebrek of uitdroging van het substraat) verandert het plasmodium in een sporendragende structuur die een aethalium
wordt genoemd. Aanvankelijk is dat meestal knalgeel, maar bij
rijping veranderen kleur en structuur, en worden er
donkere sporen gevormd die over grote afstanden kunnen worden
verspreid, door de wind, door insecten en door slakken (6,11). Onder zeer ongunstige omstandigheden kan een plasmodium ook een sclerotium vormen, een soort "winterslaapvorm" waarin het plasmodium is
omgeven door een stevige wand van polysacchariden en metabool inactief
wordt, om bij verbetering van de omstandigheden te herleven (12). De
snelheid waarmee levensvatbare sporen van Fuligo septica
kiemen nadat ze in een geschikt milieu zijn terechtgekomen is
onderzocht in een Amerikaans artikel. De kiemingstijd bleek uiteen te
lopen van 35 tot 92 minuten (1). De bouw van de sporenwand is
onderzocht met de electronenmicroscoop en de chemische
samenstelling van het wandmateriaal is bepaald. Galactosamine
bleek het belangrijkste koolhydraat te
zijn, en meer dan 60% van het drooggewicht uit te maken (3). Sporen van
heksenboter
zijn bestand tegen extreme omstandigheden. In een Amerikaans
experiment werden ze bevestigd aan een stratosfeerballon en
maakten een reis van 9
uur door de stratosfeer. Daarna bleken ze nog even kiemkrachtig te
zijn als de sporen van een controlegroep die op aarde was gebleven (5).
De sporen zijn haploïd. Na versmelting met een complementaire spore
ontstaat er een cel met één celkern en een zweephaar. Deze groeit
uit tot een plasmodium met een groot aantal celkernen (8). De chemische structuur van
het pigment dat de felgele kleur van heksenboter veroorzaakt is
vastgesteld (2).
Naam
Volgens het Merriam-Webster woordenboek is de genusnaam Fuligo afgeleid van het Latijnse woord voor "roet". De soortnaam septica betekent "met betrekking tot verrotting" (of bederf). Mucor septicus is een synoniem van Fuligo septica (6). Run
was de naam van gemalen eikenschors, die werd gebruikt voor het
looien van leer. Op zo'n runhoop op het terrein van een leerlooier
konden felgekleurde aethalia verschijnen,
vandaar de naam "runbloem". De onverklaarbaarheid van het plotselinge
verschijnen, en de gele kleur van zulke aethalia leidden tot de naam "heksenboter". De verwantschap tussen Fuligo septica en andere slijmschimmels is onderzocht met moleculair-biologische technieken (9).
Eetbaarheid/nut
Aethalia
van heksenboter zijn niet eetbaar. De sporen van heksenboter (en andere
slijmschimmels) spelen een rol in menselijke allergieën en
hooikoortsverschijnselen (13). In de plasmodia en aethalia van heksenboter worden allerlei metalen sterk opgehoopt, vooral zink, calcium, barium, strontium en magnesium (15,16).
Waar gevonden
We
hebben heksenboter aangetroffen in bosgebieden, o.a. het
Buitengebied-Zuid bij Opende (Gr.), landgoed de Fraeylemaborg bij
Slochteren (Gr.), het Rijsterbos bij Rijs (Fr.) en de Maatlanden bij
Roden (Dr.).
Literatuur
1. Braun KL (1971) Spore germination time in Fuligo septica. Ohio J Sci 71:304-309.
2. Casser I, Steffan B, Steglich W (1987) The Chemistry of the Plasmodial Pigments of the Slime Mold Fuligo septica (Myxomycetes). Angew. Chem. Int Ed. Engl. 26:586-587.
3. Chapman CP, Nelson RK, Orlowski M (1983) Chemical Composition of the Spore Case of the Aceilular Mold Fuligo septica. Exp Mycol 7:57-65.
4. De Andrade Chiappeta A, De Sena KXF, De Holanda Cavalcanti L (2003) Environmental factors affecting sporulation of Fuligo septica (Myxomycetes) on sugar cane bagasse. Braz Arch Biol Technol 46:7-12.
5. Diez J, Moreno G, Del Peral L, Adams JH, Rodriguez Frías MD, Manjón JL (2020) Fuligo septica spores onboard of a stratospheric NASA balloon and its complete in vitro life cycle. Astrobiology 20:1-11.
6. Draper E (2023) What the Yell-Ow... I've been slimed! Document op bygl.osu.edu/node/2194
7. Harshberger JW (1901) Observations upon the feeding plasmodia of Fuligo septica. Bot Gazette 31:198-203.
8. Heksenboter. Document op nl.wikipedia.org.
9. Hoppe T (2017) What is the best: A four marker phylogenetic study of the dark-spored myxomycete Fuligo septica. Mycosphere 8:1975-1983.
10. Keller HW, O'Kennon B, Gunn G (2016) World record myxomycete Fuligo septica fruiting body (aethalium). Fungi 9:6-11.
11. Keller HW, Snell KL (2002) Feeding activities of slugs on myxomycetes and macrofungi. Mycologia 94:757-760.
12. Krzywda A, Petelenz E, Michalczyk D, Plonka PM (2008) Sclerotia of the acellular (true) slime mould Fuligo septica as a model to study melanization and anabiosis. Cell Mol Biol Lett 13:130-143.
13. Lierl MB (2013) Myxomycete (slime mold) spores: unrecognized aeroallergens? Ann Allergy Asthma Immunol 111:537-541.
14. Scholes PM (1962) Some Observations on the Cultivation, Fruiting and Germination of Fuligo septica. J Gen Microbiol 29:137-148.
15. Stijve T, Andrey D, Goessler W (2001) Anreicherung verschiedener Metalle durch Fuligo septica and einigen anderen Schleimpilzen (Myxomycetes). Boletus 24:54-59.
16.
Zhulidov DA, Robarts RD, Zhulidov AV, Zhulidova OV, Markelov DA,
Rusanov VA, Headley JV (2002) Zinc accumulation by the slime mold Fuligo septica (L.) Wiggers in the former Soviet Union and North Korea. J Environ Qual 31:1038-1042.
Terug naar de soortenlijst