Dooiergele mestzwammen kunnen op mest-, stro-, compost- en plantenresten verschijnen, bijvoorbeeld op versnipperd hout langs wandelpaden, of bij parkeerplaatsen. De soort is in de concurrentie met andere mestpaddenstoelen dikwijls dominant (7,10) en komt daarom in geschikte biotopen veel voor (1).Hij is in de afgelopen jaren algemener geworden omdat hij positief reageert op vermesting (6). Vorm en grootte van de paddenstoel kunnen sterk variëren, afhankelijk van het stikstofgehalte van de bodem (3). Het liefst staat hij op (ver vergane) mest. De hoed van de paddenstoel is in jonge toestand eivormig, glanzend goudgeel of citroengeel van kleur, kleverig en bedekt met een laag slijm. Later wordt hij klokvormig om zich tenslotte helemaal uit te spreiden. Daarbij verliest hij de slijmlaag en verbleekt om uiteindelijk beige te worden. Dat laatste gebeurt vooral bij nat weer, omdat de gele kleurstof van de hoedhuid in water oplosbaar is. De plaatjes zijn aanvankelijk bleekgeel, maar nemen een kaneelkleur aan wanneer de sporen rijpen. De steel is wit of bleekgeel, over de hele lengte vlokkig berijpt en met een zijdeachtig-vezelig oppervlak. Wanneer de hoed half uitgespreid is, zijn er aan de rand duidelijke groeven zichtbaar. Bolbitius titubans was samen met enkele andere paddenstoel-soorten het onderwerp van een studie naar de invloed van de lamellenstructuur op de afgifte van sporen door plaatjeszwammen (5).
Naam
De genusnaam Bolbitius is afgeleid van het Latijnse woord voor "koemest". Titubans
betekent "waggelend" of "wankelend". De vruchtlichamen van de
dooiergele mestzwam hebben de neiging om spoedig te gaan overhellen en
uiteindelijk om te vallen. Vitellinus betekent "van de eidooier" en heeft betrekking
op de opvallende gele kleur van jonge exemplaren. De dooiergele mestzwam is bekend onder een groot aantal
Latijnse namen: Agaricus fragilis,
Agaricus equestris, Agaricus titubans, Agaricus flavidus, Agaricus
boltonii, Agaricus vitellinus, Prunulus boltonii, Prunulus titubans,
Bolbitius boltonii, Bolbitius fragilis en Bolbitius flavidus (2). Bolbitius vitellinus is tegenwoordig ook een synoniem van Bolbitius titubans (2,8), hoewel deze paddenstoelen aanvankelijk werden beschouwd als afzonderlijke soorten (4,9).
Eetbaarheid
Dooiergele mestzwammen hebben geen enkele voedingswaarde, maar zijn vermoedelijk niet giftig.
Waar gevonden
Wij
hebben dooiergele mestzwammen gevonden in
de berm van het wandelpad dat loopt van
het westelijke einde van de
Gaickingalaan naar de Verlengde Hanckemalaan, en ook in de berm van het Van Starkenborghkanaal ZZ, bij de
spoorbrug. De paddenstoelen groeiden altijd op houtsnippers of grof strooisel. Aangezien de
vruchtlichamen maar een korte levensduur hebben (enkele
uren!) kan men die op wekelijkse wandelingen
gemakkelijk missen.
Literatuur
1. Adamczyk
J, Glowacki L, Penczak T (2004) Structure of macrofungus communities in
different habitats of small postglacial pond margins. Acta Oecologica
25:53-60.
2. Bolbitius titubans (Bull.) Fr. - Yellow Fieldcap. Document op first-nature.com .
3. De dooiergele mestzwam (Bolbitius vitellinus). Document op maatlanden.wordpress.com.
4. Enderle M, Ewald K, Krieglsteiner GJ (1985) Studien in der Gattung Bolbitius Fries. APN (Mitteilungsblatt der Arbeitsgemeinschaft Pilzkunde Niederrhein) 3:5-34.
5. Fischer MWF, Money NP (2010) Why mushrooms form gills: efficiency of the lamellate morphology. Fungal Biology 114:57-63.
6. Gold-Mistpilz. Document op de.wikipedia.org.
7.
Ikediugwu FEO, Webster J (1970) Hyphal interference in a range of
coprophilous fungi. Transactions of the British Mycological Society
54:205-210.
8. Kuo M (2012) Bolbitius titubans. Document op mushroomexpert.com.
9. Traverso M (1982) Bolbitius vitellinus Pers. ex Fr. e B.titubans Bull. ex Fr. una sola entita o due speci nettamente separate? Mic.Ital. 1:43-45.
10. Webster J (1970) Coprophilous fungi. Transactions of the British Mycological Society 54:161-180.