Eikenbladzwammetje (Gymnopus dryophilus)



Het
eikenbladzwammetje is een kleine paddenstoel (diameter 2 tot 5 cm)
die dikwijls groeit bij eiken maar ook kan worden
aangetroffen bij beuken, haagbeuken en esdoorns, en zelfs bij
naaldbomen waaronder de spar en de lariks (6). De soort komt binnen het
bos voor op
open plekken en staat buiten het bos in beschaduwde weiden,
tuinen, wegbermen en vochtige grasvelden. Het mycelium leeft
van de afbraak van afgevallen bladeren, takjes (10)
en chemische verbindingen die in humus voorkomen (9), maar kan in
zeldzame gevallen ook de wortels van levende bomen aantasten
(8).
De hoed is vlak uitgespreid en heeft een gegroefde
rand (vooral bij nat weer).
Het hoedoppervlak is hygrofaan, wat zeggen wil dat het van kleur
verandert, afhankelijk van de hoeveelheid vocht in de atmosfeer.
In vochtige toestand is het geel- tot kastanjebruin met een donker
centrum en een lichtere rand. In droge toestand is het lichtbruin of
witachtig (1). De plaatjes aan de
onderzijde zijn stevig van structuur en in jonge toestand wit, maar
kunnen bij veroudering bruinachtig verkleuren. De steel heeft
dezelfde kleur als de bovenzijde van de hoed, maar is bovenaan lichter
en onderaan donkerder van tint. Hij is hol, kraakbeenachtig
en vezelig van
structuur (2,5). Het eikenbladzwammetje komt behalve in Europa ook voor
in Noord Amerika (5), Azië, Venezuela en Australië (1).
Naam
Collybia dryophila is een synoniem van Gymnopus dryophilus.
De genusnaam Gymnopus
betekent "naakte voet"; dit heeft vermoedelijk betrekking op de steel
die niet van een beurs of ring is voorzien en niet is behaard. De
soortnaam dryophila betekent "eikminnend" (4,11). Het eikenbladzwammetje kan worden verward met de weidekringzwam
(Marasmius oreades) en met andere kleine paddenstoelsoorten (zoals de kale roodsteelcollybia, Gymnopus erythropus) maar die heeft een
roodachtige steel.
Eetbaarheid/nut
De paddenstoel is
eetbaar, maar is te klein en te weinig talrijk om voor consumptie te
worden verzameld. Alleen de hoed kan na grondige verhitting worden gegeten, de steel is veel te taai.Volgens
kenners hebben eikenbladzwammetjes veel minder smaak dan
weidekringzwammen en heeft het vlees van
de weidekringzwam ook een betere structuur (1-3). De paddenstoel
bevat polysacchariden met ontstekingsremmende eigenschappen (7).
Waar gevonden
Eikenbladzwammetjes
verschijnen dikwijls op het grasveld bij de hoek van de Hanckemalaan en
de Gast. Ook hebben we ze vaak aangetroffen in de houtsingels die de
sportvelden omgeven. Op beide plaatsen in de nabijheid van zomereiken. Zowel in de zomer als in de herfst.
Literatuur
1. Barthel D u.Ä. Gemeiner Waldfreund-Rübling. Webdocument op de.wikipedia.org.
2. Collybia dryophila. Webdocument op www.fichasmicologicas.com.
3. Gymnopus dryophilus (Bull.) Murrill. Webdocument op www.fungipedia.es.
4. Gymnopus dryophilus (Bull.) Murrill - Russet Toughshank. Webdocument op www.first-nature.com.
5. Murrill WA (1917) Illustrations of Fungi XXVII. Mycologia 9:257-260.
6. Osono T, Fukasawa Y, Takeda H (2003) Roles of diverse fungi in larch needle-litter decomposition. Mycologia 95:820-826.
7. Pacheco-Sanchez M, Boutin Y, Angers P, Gosselin A, Tweddell RJ (2006) A bioactive (1-->3)-, (1-->4)-ß-D-glucan from Collybia dryophila and other mushrooms. Mycologia 98:180-185.
8. Poole RF (1927) A root rot of Lucretia dewberry caused by a variety of Collybia dryophila Fr. Journal of Agricultural Research 35:453-464.
9. Steffen KT, Hatakka A, Hofrichter M (2002) Degradation of humic acids by the litter-decomposing Basidiomycete Collybia dryophila. Applied and Environmental Microbiology 68:3442-3448.
10.
Tanesaka E, Masuda H, Kinugawa K (1993) Wood degrading ability of
Basidiomycetes that are wood decomposers, litter decomposers, or
mycorrhizal symbionts. Mycologia 85:347-354.
11. Werner PG a.o. Gymnopus dryophilus. Webdocument op en.wikipedia.org.
Terug naar de soortenlijst