Geelwitte russula (Russula ochroleuca)



De
geelwitte russula is binnen het geslacht Russula één van de meest
algemeen voorkomende soorten (6,10). Het is een mycorrhiza-partner
van zowel loof- als naaldbomen, die in allerlei bostypen (loofbos,
naaldbos, gemengd bos) kan opduiken, dikwijls in enorme aantallen.
Volgens een Duits proefschrift kan de paddenstoel verbintenissen
aangaan met de gewone zilverspar, de Europese larix, de fijnspar,
de grove den, de beuk, de zomereik, de ruwe berk en de haagbeuk (1,9).
De
aanblik van de zwamvlok is bij verschillende boomsoorten verschillend
en door meerdere auteurs microscopisch onderzocht (1,2,5). De
hoed van een geelwitte russula is citroengeel tot licht
okergeel, de steel en de plaatjes aan de onderzijde zijn wit. Bij
veroudering kan het steeloppervlak geelachtig of grijzig verkleuren. De
hoed
kan een doorsnee van 10 cm (in zeldzame gevallen 12 cm) krijgen.
In
droge toestand is het hoedoppervlak kaal en glad, maar in vochtige
toestand wordt het kleverig en slijmerig. De steel is maximaal een
centimeter of zeven lang en tweeëneenhalve centimeter dik. Hij is aan
de basis dikwijls verdikt (10). In een Zweeds onderzoek aan de
verspreiding van paddenstoelen in een haagbeukenbos bleek dat het
mycelium van de geelwitte russula de vestiging van andere russula- en
melkzwam soorten kan verhinderen (8). Geelwitte russula's komen
niet alleen
voor in Europa, maar ook in Noord Afrika, Azië en Noord Amerika (10).
Naam
De soortnaam ochroleuca betekent "okerwit" of "licht oker", de genusnaam Russula
"roodachtig" (6). Op de geelwitte russula is dat niet van
toepassing. In een beukenbos kan de geelwitte russula met de
beukenrussula (Russula fellea) worden verward, en in een berkenbos met de gele berkenrussula (Russula claroflava). De laatste is echter feller geel van kleur en heeft geen witte maar geelachtige plaatjes.
Eetbaarheid/nut
Geelwitte
russula's zijn eetbaar maar weinig smakelijk (6,10). De paddenstoel kan
het giftige element kwik bevatten, maar is in tegenstelling tot sommige
andere soorten niet in staat om dit element sterk in zijn
vruchtlichamen op te hopen (3). De samenstelling van glycosphingolipiden in Russula ochroleuca (vetachtige stoffen die ook in het zenuwstelsel en het spierweefsel van zoogdieren voorkomen)
is onderzocht (4). De steelbasis van de paddenstoel verkleurt rood
wanneer hij wordt behandeld met een waterige oplossing van
kaliumhydroxide. De chemische structuur van de verbindingen die voor
deze kleurverandering verantwoordelijk zijn, is bepaald (7).
Waar gevonden
Wij
hebben geelwitte russula's gevonden bij de hoek van de Boslaan en de
Thorbeckestraat (onder zomereiken), tussen het station en de Gast
(onder moseiken) en in de westberm van het zuidelijk deel van de
Jellemaweg. De vindplaats bij het station is vermoedelijk verloren
gegaan
omdat de gemeente ter plaatse een verhard wandelpad heeft aangelegd. In
Nanninga's Bosch (bij Heineburen, gemeente Leek) is de paddenstoel
bijzonder talrijk.
Literatuur
1. Beenken L (2004) Die Gattung Russula: Untersuchungen zu ihrer Systematik anhand von Ektomykorrhizen. Diss., Ludwig-Maximilians-Universität München.
2. Cuvelier JJ (1991) Characterization of birch ectomycorrhizae (II): Laccaria amathystea and Russula ochroleuca. Belg J Bot 124:195-203.
3. Drewnowska
M , Sąpór a A , Jarzyńska G , Nnorom IC, Sajwan KS,
Falandysz J (2012) Mercury in Russula mushrooms: Bioconcentration by
yellow-ocher brittlegills Russula ochroleuca. J Envir Sci Health A 47:1577-1591.
4. Gao JM, Sheng J, Yang X, Liu JK (2001) The constituents of Russula ochroleuca Basidiomycetes. Acta Botanica Yunnanica 23:385-393.
5.
Pillukat A, Agerer R (1992) Studien an Ektomykorrhizen XL.
Vergleichende Untersuchungen zur baumbezogenen Variabilität der
Ektomykorrhizen von Russula ochroleuca. Z Mykol 58:211-242.
6. Russula ochroleuca Pers. - Ochre Brittlegill. Webdocument op www.first-nature.com.
7.
Sontag B, Rüth M, Spiteller P, Arnold N, Steglich W, Reichert M,
Bringmann G (2006) Chromogenic meroterpenoids from the mushroom Russula ochroleuca and R.viscida. Eur J Org Chem 2006:1023-1033.
8. Tyler G (1994) Spatial sporophore pattern of ectomycorrhizal fungi in a hornbeam (Carpinus betulus L.) forest. Forest Ecology and Management 65:165-170.
9.
Van der Heijden MGA, Martin FM, Selosse MA, Sanders IR (2015)
Mycorrhizal ecology and evolution: the past, the present and the
future. New Phytol 205:1406-1423.
10. Zitronen-Täubling. Webdocument op de.wikipedia.org.
Terug naar de soortenlijst