Gewoon ijsvingertje (Ceratiomyxa fruticulosa)
Het
gewoon ijsvingertje is een slijmschimmel die van het late voorjaar tot
de vroege herfst fructificeert op loof- en naaldhout, vooral op oude
boomstronken (14) en dikke gevallen takken. Het hout kan in vrijwel elk
stadium van verrotting verkeren, van nog tamelijk hard tot buitengewoon
zacht (18). De soort verschijnt dikwijls na een korte regenperiode
(1,13). De kolomvormige sporenvormende structuren zijn wit, soms
ook doorschijnend of geelachtig, en in zeldzame gevallen blauwachtig
van kleur. Het oppervlak ziet er berijpt uit vanwege de sporangia
die zich aan de buitenkant van de kolommetjes bevinden. Die kolommetjes
staan dicht opeengepakt in groepen die samen wel tien centimeter
(of meer) groot kunnen zijn. De afzonderlijke kolommetjes zjn 1 tot 4
(soms 10) mm hoog, aan de basis 0,3 mm breed en lopen naar de top taps
toe. Soms zijn ze vertakt en krijgen dan een geweivormig uiterlijk. De
hele groep is aan de basis door een wit vlies (hypothallus) verbonden
(1). Het ijsvingertje komt over de hele wereld voor, van het
noordpoolgebied tot in de tropen, en is misschien de meest
voorkomende slijmzwam (1,14). Evenals andere slijmschimmels kent de
levenscyclus van deze soort twee stadia die sterk van elkaar
verschillen. Uit ontkiemende sporen ontstaan eerst flagellate en later
amoebe-achtige cellen met een enkele kern die zich voeden met
bacteriën, schimmelsporen en dergelijke en zich kunnen delen. Op zeker
moment versmelten een groot aantal van deze cellen (tot wel 10.000) met
elkaar en vormen een plasmodium, een organisme met meerdere kernen die
niet door celwanden van elkaar gescheiden zijn. Het plasmodium kruipt
over de ondergrond en kan zich tamelijk snel verplaatsen. Uiteindelijk
komt het aan de oppervlakte van een stronk tot stilstand en gaat over
in de sporenvormende structuur die op bovenstaande foto's is te zien
(2). Het plasmodium is diploid, maar de vorming en kieming van de
sporen gaan gepaard met meiose en paring van cellen die een flagel
bezitten en lijken op gameten (6,10,11). De
structuur van deze flagellate cellen (12,16) en van de sporendragende
kolommetjes (15) is onderzocht met de fasecontrast- en de
electronenmicroscoop. De sporen van het gewoon ijsvingertje hebben een
glad oppervlak zonder ornamentaties en zinken in water (8).
Naam
De genusnaam Ceratiomyxa is afgeleid van het Latijnse woord ceratus, "met was bedekt", en het Griekse woord muxa, "slijm". De soortnaam fruticulosa betekent
"struikvormig", of "op een struikje lijkend". Er zijn in Oost-Azië en
Japan wel vijf variëteiten van het gewoon ijsvingertje beschreven (4).
Tussen sommige van deze variëteiten bestaan allerlei overgangsvormen
waardoor de systematische status onzeker is (1). Eén van de
variëteiten is op grond van DNA onderzoek verheven tot een aparte
soort, Ceratiomyxa porioides (5). Het gewoon ijsvingertje wordt in Nederland ook wel "ijspegeltje" genoemd (7).
Eetbaarheid/nut
De sporenvormende structuren van het gewoon ijsvingertje worden soms aangevreten door slakken (3). De sporen worden door de wind verspreid en kunnen bij mensen allergische reacties van de luchtwegen veroorzaken (9). De plasmodia van het ijsvingertje bevatten een UV-absorberende verbinding met een bijzondere chemische structuur, ceratiopyron, die mogelijk betrokken is bij de reactie van het organisme op licht (17).
Waar gevonden
Wij
hebben sporenvormende structuren van het gewoon ijsvingertje aangetroffen op
een dikke, gevallen, al behoorlijk ver vergane tak in het Zeegse Bos bij
Zeegse (Dr.) en op een dode, rechtopstaande stam van een naaldboom
in de Wynjeterper Skar bij Wijnjewoude (Fr.), in de maanden september en juli.
Literatuur
1. Ceratiomyxa fruticulosa. Document op de.wikipedia.org.
2. De Vries F. Gewoon ijsvingertje. Document op wadzwam.blogspot.com.
3. Eliasson U (1981) Patterns of occurrence of myxomycetes in a spruce forest in South Sweden. Ecography 4:20-31.
4. Emoto Y (1933) Eine neue Varietät von Ceratiomyxa fruticulosa Macbride. Proc Imperial Academy Japan 9:416-418.
5.
Fry NW, Jones RE, Blandenier Q, Tice AK, Porfiria-Sousa,
Kleitz-Singleton F, Henderson TC, Brown MW (2024) Molecular
phylogenetic analyses support the validity of Ceratiomyxa porioides (Amoebozoa, Eumycetozoa) at species level. Eur J Protistology 94:126083.
6. Furtado JS, Olive LS (1971) Ultrastructural evidence of meiosis in Ceratiomyxa fruticulosa. Mycologia 63:413-416.
7. Gewoon ijsvingertje. Document op nl.wikipedia.org.
8.
Hoppe T, Schwippert WW (2014) Hydrophobicity of myxomycete spores: An
undescribed aspect of spore ornamentation. Mycosphere 5:601-606.
9. Lierl MB (2013) Myxomycete (slime mold) spores: unrecognized aeroallergens? Ann Allergy Asthma Immunol 111:537-541.
10. McManus MA (1958) In vivo studies of plasmogamy in Ceratiomyxa. Bull Torrey Bot Club 85:28-37.
11. McManus MA, McDade F (1961) Cytological studies of the thread phase of Ceratiomyxa. Proc Iowa Acad Sci 68:79-85.
12. Nelson RK, Scheetz RW (1975) Swarm cell ultrastructure in Ceratiomyxa fruticulosa. Mycologia 67:733-740.
13. Roelandse AA (2024) Gewoon ijsvingertje (Ceratiomyxa fruticulosa). Document op yavannah.nl.
14. Rojas C, Schnittler M, Biffi D, Stephenson SL (2008) Microhabitat and niche separation in species of Ceratiomyxa. Mycologia 100:843-850.
15. Scheetz RW (1972) The ultrastructure of Ceratiomyxa fruticulosa. Mycologia 64:38-54.
16. Spiegel FW (1981) Phylogenetic significance of the flagellar apparatus of Ceratiomyxa fruticulosa. J Elisha Mitchell Sci Soc 97:183-189.
17. Steglich W (1989) Slime moulds (Myxomycetes) as a source of new biologically active metabolites. Pure & Appl Chem 61:281-288.
18. Ukkola T (2002) The occurrence of myxomycetes on different decay stages of trunks of Picea abies, Pinus sylvestris and Betula spp. in a small oldgrowth forest in southern Finland. Karstenia 42:13-22.
Terug naar de soortenlijst (buiten Zuidhorn)