Grauw rijpmos (Physconia grisea)
Grauw rijpmos droog 1Grauw rijpmos droog 2Grauw rijpmos nat
Grauw rijpmos is een veel voorkomend, schorsbewonend korstmos, dat groeit op vrijstaande loofbomen waarvan de schors is verrijkt met voedingsstoffen, b.v. door neerslag van stof uit de lucht. Op oude muren of op kalksteen in een stikstofrijk milieu wordt dit korstmos soms ook aangetroffen (9). In Finland groeide het op één plaats op een den (11). Grauw rijpmos heeft brede (tot 3 mm), grijsbruine tot grijsgroene thalluslobben, die een berijpte aanblik bieden vanwege de aanwezigheid van witte kristallen. Aan de rand van de lobben en bij oudere exemplaren in het centrum van het thallus zijn korrelige soralen aanwezig. De rhizinen zijn onvertakt en de onderzijde van het thallus is witachtig van kleur (4,5,9). Apotheciën zijn nogal zeldzaam. Ze zien eruit als bruine of zwarte, platte of holle schijfjes van maximaal 2 mm diameter, met een rand in de thalluskleur (4). De ascosporen van grauw rijpmos hebben een lage vitaliteit. Vermoedelijk plant dit korstmos zich dus vooral vegetatief voort, via zijn sorediën (6,12).De fotobiont in de thalli is de alg Trebouxia impressa (1). Op vervuiling met zware metalen reageert de alg door phytochelatines aan te maken, die het korstmos tegen cadmium, zink en lood beschermen (8). Grauw rijpmos is stikstofminnend (3) en warmteminnend, maar niet goed bestand tegen luchtvervuiling met zwaveldioxide (2). De soort komt voor in Europa, het Atlasgebergte in Noord Afrika, en het Midden Oosten, maar berichten uit andere werelddelen betreffen andere soorten (7). De noordgrens van het areaal ligt in het zuiden van Zweden en Finland (4,5,11). De schimmel Lichenochora weillii kan op grauw rijpmos parasiteren (10). Er ontstaan dan donker gekleurde plekjes met zwarte peritheciën op het thallus.

Naam

Physconia betekent vermoedelijk: “kegelvormig blaasje”, grisea is “grijs”. De genusnaam heeft betrekking op de vorm van de soralen in het centrum van het thallus.

Waar gevonden

We hebben grauw rijpmos gevonden op laanbomen (eiken, esdoorns) in Zuidhorn, maar ook op een oeroude betonnen paal bij een boerderij in Noordhornertolhek.

Literatuur

1. Beck A, Koop HU (2001) Analysis of the photobiont population in lichens using a single-cell manipulator. Symbiosis 31:57-67.
2. Beekley PK, Hoffman GR (1981) Effects of sulfur dioxide fumigation on photosynthesis, respiration, and chlorophyll content of selected lichens. Bryologist 84:379-389.
3. De Bakker AJ (1989) Effects of ammonia emission on epiphytic lichen vegetation. Acta Bot.Neerl. 38:337-342.
4. Grauw rijpmos. Document op nl.wikipedia.org.
5. Moberg R (1977) The lichen genus Physcia and allied genera in Fennoscandia. Acta Universitatis Upsaliensis, Symbolae Botanicae Upsalienses XXII:1.
6. Molina MC, Divakar PK, Zhang N, González N, Struwe L (2013) Non-developing ascospores in apothecia of asexually reproducing lichen-forming fungi. Int Microbiol 16:145-155.
7. Otte V, Esslinger TL, Litterski B (2002) Biogeographical research on European species of the lichen genus Physconia. J Biogeogr 29:1125-1141.
8. Pawlik-Skowronska B, Sanità di Toppi L, Favali MA, Fossati F, Pirszel J, Skowronski T (2002) Lichens respond to heavy metals by phytochelatin synthesis. New Phytol 156:95-102.
9. Physconia grisea (Lam.) Poelt. Documenten op afl-lichenologie.fr, britishlichensociety.org.uk, dorsetnature.co.uk, habitas.org.uk/lichenireland, en lichensmaritimes.org.
10. Verhoogt K, Van der Kolk HJ (2019) Een overzicht van enkele goed herkenbare Nederlandse korstmosparasieten. Buxbaumiella 115:47-57.
11. Vitikainen O (1968) On the sorediate species of the lichen genus Physconia Poelt in Eastern Fennoscandia. Ann Bot Fenn 5:1-9.
12. Wornik S, Grube M (2010) Joint dispersal does not imply maintenance of partnerships in lichen symbioses. Microb Ecol 59:150-157.

Terug naar de soortenlijst