Narcisridderzwam (Tricholoma sulphureum)
De narcisridderzwam is een
fraaie, kleine
tot middelgrote paddenstoel die in hechte samenwerking (ectomycorrhiza)
leeft
met verschillende boomsoorten - vooral eiken (4,5,7,8,11) en beuken
(9), in
zeldzame gevallen ook met hazelaars (14) of coniferen (7). De zwam
heeft
een voorkeur voor bomen die al enkele tientallen jaren oud (4) maar nog
wel vitaal zijn. Bij erg oude en verzwakte bomen neemt het aantal
vruchtlichamen weer af (8). Narcisridderzwammen verschijnen dikwijls in
de berm van met eiken of
beuken beplante wegen, op zandig-lemige bodem. De hoed is aan de
bovenzijde
zwavelgeel, dikwijls met roodbruine of olijfkleurige tinten in het
midden, en
heeft een doorsnee van 2,5 tot 7 centimeter. Hij is bolvormig met een
enigszins
gegolfde rand, in oudere toestand meer uitgespreid, waarbij hij een umbo (knobbel) houdt in het midden. De
plaatjes aan de onderzijde zijn zwavelgeel van kleur en staan vrij ver
uiteen.
Tussen twee normale plaatjes bevinden zich één of meerdere verkorte
exemplaren,
die worden aangeduid als lamellulae.
De steel is zwavelgeel en bedekt met een klein aantal roodachtige
vezels. Hij
kan onderaan en in het midden dikker zijn dan aan de top. De
narcisridderzwam
is een voorbeeld van een paddenstoel die sinds de jaren zeventig van de
vorige eeuw
aanzienlijk zeldzamer is geworden (6).
Naam
De genusnaam Tricholoma is afgeleid van twee Griekse
woorden en betekent "met harige rand". Op de hoed van de
narcisridderzwam is dit niet van toepassing (12). De soortnaam sulphureum
betekent "zwavelgeel".
Vroeger werd de bruine
narcisridderzwam (Tricholoma bufonium)
van Tricholoma sulphureum
onderscheiden, maar volgens de meeste huidige mycologen is het een
ondersoort van T. sulphureum
(2), hoewel deze conclusie wordt betwist (7). Ook Tricholoma
chrysenteroides (een Noord Amerikaanse soort) is
mogelijk een synoniem van T.sulphureum
(1). Sommige auteurs hebben de neiging om meerdere soorten
onder de
naam T.sulphureum samen te voegen
(1,2), terwijl anderen T.sulphureum
als een species-aggregaat beschouwen dat op grond van moleculair
biologisch onderzoek moet worden opgesplitst (7).
Eetbaarheid/nut
Narcisridderzwammen
verspreiden een
onaangename geur, die aan aardgas doet denken (7,13), en zijn giftig.
Het eten
van de paddenstoel kan aanleiding geven tot overmatig zweten, maagpijn,
en
ingewandsstoornissen - vooral diarree (3,6). Zulke verschijnselen zijn
meestal licht en van voorbijgaande aard (10).
Waar
gevonden
Narcisridderzwammen
verschijnen wel
eens in de oostberm van De Gast, vooral in het weggedeelte tussen de
Frankrijkerlaan en de Hanckemalaan. Ook
hebben we de paddenstoel aan het noordwestelijke einde van de Boslaan
aangetroffen. De soort groeide op beide vindplaatsen onder
zomereiken. In het Kniphorstbos tussen Annen en Anloo (Dr.) vonden we de paddenstoel in een door beuken beschaduwde wegberm.
Literatuur
1. Arde WR (1942)
Studies in the
genus Tricholoma I. Mycologia
34:416-423.
2. Comandini O, Haug I,
Rinaldi AC,
Kuyper TW (2004) Uniting Tricholoma
sulphureum and T.bufonium.
Mycol
Res 108:1162-1171.
3.
De Oliveira P (2009) Mushroom poisoning. Medicina
interna 16:232-238.
4. Gebhardt S, Neubert
K, Wöllecke J,
Münzenberger B, Hürd RF (2007) Ectomycorrhiza communities of red oak (Quercus rubra L.) of different age in
the Lusatian lignite mining district, East Germany. Mycorrhiza
17:279-290.
5. Gebhardt S, Wöllecke
J,
Münzenberger B, Hürd RF (2009) Microscale spatial distribution patterns
of red
oak (Quercus rubra L.)
ectomycorrhizae. Mycol Progr 8:245-257.
6. Graebner H u.Ä.
Schwefel-Ritterling. Document op de.wikipedia.org.
7.
Kibby G (2010) The genus Tricholoma
in Britain.
Field Mycology
11:113-140.
8.
Kovacs G, Pausch M, Urban A (2000) Diversity of ectomycorrhizal
morphotypes and
oak decline. Phyton 40:109-116.
9.
Lisiewska M (1972) Mycosociological research on macromycetes in beech
forest
associations. Mycopath Mycol Appl 48:23-34.
10. Morcuende
JFR (2011) Principales tipos de intoxicaciones por consumo de setas. CT
3:157-172.
11. Sammler P
(2004) Die Rot-Eiche (Quercus rubra L.,
Fagaceae) als stark mykotrophe Gehölzart - ein Vergleich der
Makromyzetenflora unter Rot-Eichen und einheimischen Eichen in der
Umgebung von
Potsdam, Deutschland. Feddes Rep 115:102-120.
12.
Tricholoma sulphureum (Bull.) P.
Kumm. - Sulphur
Knight. Document op www.first-nature.com.
13.
Watling R (1972) Yorkshire
mycology. Bull Br
myc Soc 6:20-23.
14.
Watling R, Rotheroe M (1989) Macrofungi of sand dunes. Proc R Soc
Edinburgh 96B:111-126.
Terug naar de soortenlijst