Oranje druppelzwam (Dacrymyces stillatus)
De
oranje druppelzwam (of "oranje dropzwam") is een algemeen
voorkomende schimmelsoort (2)
die op allerlei dood hout kan
verschijnen, in bossen,
parken en tuinen. De paddenstoel wordt vaak aangetroffen op schuttingen
die plaatselijk verrot zijn, op (geverfde) houten
gevelbetimmeringen van huizen (1,10) en op
hekpalen en tuinmeubels (3). In een Zweeds (14) en een
Japans (19) onderzoek werd
de zwam vooral op naaldhout gevonden, maar in Nederland is populierenhout een geliefd substraat (2). Druppelzwammen
veroorzaken
bruinrot en verschijnen meestal pas wanneer een stuk hout al behoorlijk
ver is vergaan (7,14,18,21) en de bast van een gevallen stam al geheel
is
verdwenen (7). Voor zijn groei maakt de schimmel gebruik
van afbraakproducten die door eerder aanwezige saprotrofe organismen
zijn gevormd, en wellicht parasiteert het mycelium van de druppelzwam
ook op het mycelium van zijn voorgangers (6). De vruchtlichamen hebben
aanvankelijk
de vorm van kleine, intens oranje gekleurde bolletjes of
cilindertjes, met een diameter van 1 tot 2 mm. Dit is het
conidiënstadium van de zwam waarin er ongeslachtelijke sporen worden
gevormd (9,17). Later nemen de paddenstoeltjes in omvang toe (tot 3 à 6
mm) en
worden goudgeel tot bleekgeel van kleur (9,17). Aangrenzende
vruchtlichamen
kunnen dan samenvloeien tot een "kluwen" die van bulten en
groeven
is voorzien. Uit de aanwezigheid van meerdere bulten blijkt dat zo'n
kluwen uit vele afzonderlijke vruchtlichamen is ontstaan. Het vlees van
de paddenstoel is zacht en gelatineachtig, zoals het vlees van
trilzwammen. Wanneer de vruchtlichamen uitdrogen vormen ze
een onherkenbaar dun vliesje op het hout (22). Aangezien de
sporen door
regenwater worden verspreid (22) verschijnen de paddenstoeltjes vooral tijdens perioden van nat weer (3). De
druppelzwam komt over bijna de
gehele wereld voor (22). De ultrastructuur van hyfen van de druppelzwam is onderzocht met de electronenmicroscoop (16).
Naam
De (Griekse) genusnaam Dacrymyces
betekent "tranenzwam". Deze heeft
betrekking op de vorm van de vruchtlichamen, die als "tranen" uit een
boomstam druppelen. De (Latijnse) soortnaam stillatus betekent
"gedruppeld". Tranen van stervend hout, zullen we maar zeggen. Dacrymyces
deliquescens, Dacrymyces lacrymalis, Tremella lacrymalis, Tremella
abietina, Calloria stillata, Hormomyces
abietinus, Arrhytidia pustulata, Arrhytidia involuta, Dacrymyces
puro-alba, Dacrymyces flavus, Dacrymyces intermedius en Dacrymyces abietinus zijn synoniemen van Dacrymyces
stillatus (3,11,12,17). De oranje druppelzwam kan met andere druppelzwamsoorten worden verward. In een artikel uit het blad Coolia wordt hierover informatie gegeven (20).
Eetbaarheid/nut
In
kweekproeven van de schimmel op
agar is aangetoond dat het mycelium van de oranje druppelzwam stoffen
produceert die de groei van bacteriën, gisten en andere
schimmels
kunnen afremmen (4). In zulke proeven werd ook ontdekt dat de typische
gele pigmenten van de zwam worden gevormd wanneer het mycelium
wordt
belicht maar niet wanneer dit in volslagen duisternis wordt opgekweekt
(5). Bij deze pigmenten gaat het vermoedelijk om carotenoïden, d.w.z.
stoffen die lijken op de oranje kleurstof uit worteltjes (8). De sporen
van de oranje druppelzwam kunnen bij mensen allergische reacties
veroorzaken (13). Op de vruchtlichamen van Dacrymyces stillatus
kan Itersonilia
perplexans voorkomen, een schimmel die
schade veroorzaakt aan de bloemknoppen van chrysanten (15).
Waar gevonden
Hoewel
oranje druppelzwammen in Nederland erg algemeen zijn, hebben we ze in
Zuidhorn nog niet zo vaak aangetroffen. Waarschijnlijk hebben we de
kleine zwammetjes op onze wandelingen dikwijls over het hoofd gezien.
In de zuidwesthoek van het Smitpark (op de noordoever van de
gracht die het park van de Hanckemalaan scheidt) verschenen de
zwammetjes een aantal malen op gevallen boomstammen. Of het hierbij
loof- of naaldhout betrof was niet meer vast te stellen.
Literatuur
1.
Bjurman J (1999) Fungal and microbial activity in external wooden
panels as determined by finish, exposure, and construction techniques.
International Biodeterioration and Biodegradation 43:1-5.
2.
Bruggeman-Nannenga I (2013) Kleibossoorten, dertig van de algemeenste
korst- en trilzwammen uit het Kromme-Rijngebied. Coolia 56:189-200.
3. Dacrymyces stillatus
Nees - Common Jellyspot. Document op www.first-nature.com.
4. Fenwick GA (1992)
Antimicrobial activity of Dacrymyces
stillatus. Mycologist 6:192-194.
5. Fenwick GA (1995)
Some observations of pigment production by Dacrymyces stillatus
in the laboratory. Mycologist 9:37-39.
6. Fenwick GA (1996)
Someobservations on the growth of Dacrymyces stillatus
in the laboratory. Mycologist 10:82-83.
7. Fenwick GA (1996)
The breakdown of a beech tree - The first five years. Mycologist
10:26-28.
8. Gallerttränen. Document op de.wikipedia.org.
9. Ingold CT (1983)
Basidiospore germination and conidium development in Dacrymycetales.
Trans Br mycol Soc 81:563-571.
10. Keizer PJ (1995) Ongenode gasten: zwammen op hout van huizen. Coolia 38:191-193.
11. Kennedy LL (1956)
The names Dacrymyces
stillatus and Dacrymyces
abietinus. Mycologia 48:878-880.
12. Kennedy LL (1958)
The genus Dacrymyces.
Mycologia 50:896-915.
13. Koivikko A,
Savolainen J (1988) Mushroom allergy. Allergy 43:1-10.
14.
Lindhe A, Åsenblad N, Toresson HG (2004) Cut logs and high stumps of
spruce, birch, aspen and oak - nine years of saproxylic fungi
succession. Biological Conservation 119:443-454.
15. Money NP (1998)
More g's than the space shuttle: Ballistospore discharge. Mycologia
90:547-558.
16.
Moore RT (1978) Taxonomic significance of septal ultrastructure with
particular reference to the Jelly Fungi. Mycologia 70:1007-1024.
17. Reid DA (1974) A
monograph of the British Dacrymycetales.
Trans Br mycol Soc 62:433-494.
18. Seifert KA (1983)
Decay of wood by the Dacrymycetales.
Mycologia 75:1011-1018.
19. Shirouzu T, Hirose
D, Tokumasu S (2012) Host tree-recurrence of wood-decaying Dacrymycetes.
Fungal Ecology 5:562-570.
20. Vellinga EC (1993) Begin eens met... de oranje dropzwam. Coolia 36:60-63.
21. Worrall JJ,
Anagnost SE, Zabel RA (1997) Comparison of wood decay among diverse
lignicolous fungi. Mycologia 89:199-219.
22. Zerfließende
Gallertträne. Document op de.wikipedia.org.
Terug naar de
soortenlijst