Tranende franjehoed (Lacrymaria lacrymabunda)

Tranende franjehoed bij WesterburchtOnderzijde en steelJong exemplaar met velumJonge tranende franjehoed

De tranende franjehoed is een algemeen voorkomende paddenstoel in weilanden, tuinen, parken en wegbermen. Hij groeit dikwijls op plaatsen waar de bodem is verstoord (8,11) en kan op een bouwterrein dat is afgegraven al binnen enkele weken verschijnen (10). Hoewel hij van stikstofrijke of bemeste grond houdt, wordt hij slechts in uitzonderlijke gevallen op of bij (paarden)mest aangetroffen (1). Volgens een Engels artikel zou hij uitsluitend in de maand juli verschijnen (6), maar wij zagen hem in juli, augustus en september, en één keer zelfs nog eind november. De vlezige hoed kan een doorsnee van 10 cm krijgen. Hij is aanvankelijk gewelfd en later meer uitgespreid, vuil grijsbruin tot geelbruin van kleur en heeft een viltige of vezelige oppervlakte-structuur. De plaatjes aan de onderzijde van de hoed zijn donkerbruin tot zwart, gevlekt, en met een uitbochting aan de steel gehecht. Vooral in jonge toestand en bij vochtig weer "tranen" ze, wat zeggen wil dat er een vloeistof uitdruppelt. Bij opdrogen laat deze vloeistof zwarte vlekken achter. Hiermee verraadt de franjehoed dat hij verwant is aan de inktzwammen. De steel van de paddenstoel is hol, broos en voorzien van een vezelige ring, die echter in de loop van de tijd kan verdwijnen (7,8,12).

Naam 
De genusnaam Lacrymaria betekent "tranen producerend", ofwel wenend, en de soortnaam lacrymabunda "overvloedig tranend" (12). Beide Latijnse namen hebben, evenals de Engelse naam "Weeping Widow" betrekking op het "tranen" van de plaatjes. De Nederlandse naam "franjehoed" verwijst naar de rafels van het velum die zich als een franje aan de rand van de hoed bevinden. Psathyrella velutina en Lacrymaria velutina zijn synoniemen van Lacrymaria lacrymabunda. Wat wij de tranende franjehoed noemen, is vermoedelijk echter niet één enkele soort, maar een complex van meerdere, nauw verwante soorten (5).

Eetbaarheid/nut
In jonge toestand staat de tranende franjehoed te boek als eetbaar. De paddenstoel kan echter moeilijk bewaard worden, daar hij net als inktzwammen de neiging heeft om snel te vervloeien. Tranende franjehoeden bevatten evenals vele andere paddenstoelen lectines, d.w.z. chemische stoffen die bloed kunnen doen stollen (2,4,9). De functie van deze verbindingen is onbekend, maar  er zijn in de literatuur allerlei functies voorgesteld (9). De vruchtlichamen bevatten ook diterpenen met ontstekingsremmende eigenschappen (3).

Waar gevonden
We hebben tranende franjehoeden aangetroffen in het Smitpark, in een omgewoeld stukje van de oostberm van de Wilhelminalaan, in de westberm van de Heemskerkstraat en in een gazon bij (inmiddels afgebroken) bejaardenwoningen aan de Gaickingalaan. Dikwijls in grote heksenkringen. Buiten Zuidhorn hebben we de paddenstoel ook dikwijls gezien: op het terrein van de gasopslag bij Grijpskerk (Gr.), op het terrein van het bedrijf Dijkzand bij Marum (Gr.), en in de berm van de Kerklaan in Veenhuizen (Dr.).

Literatuur
1. Doveri F (2010) Occurrence of coprophilous Agaricales in Italy, new records, and comparisons with their European and extraeuropean distribution. Mycosphere 1:103–140.
2. Guillot J, Konska G (1997) Lectins in higher fungi. Biochem Syst Evol 25:203-230.
3. Ju YM, Wang GJ, Chen CY, Tsau YJ, Chou CH, Lee TH (2010) Chemical constituents from fermented broth and mycelium of the basidiomycete Lacrymaria velutina. Botanical Studies 51:311-315.
4. Kochibe N, Matta KL (1989) Purification and properties of an N-acetylglucosamine-specific lectin from Psathyrella velutina mushroom. J biol Chem 264, 173-177.
5. Kuo M (2011) Lacrymaria velutina. Document op mushroomexpert.com.
6. Parker-Rhodes AF (1957) Some phenological observations on Basidiomycetes. New Phytol 56:193-206.
7. Studt O u.ä. Tränender Saumpilz. Document op de.wikipedia.org.
8. Taylor M (1983) Some common Fungi of Auckland City. TANE 29: 133-142.
9. Wang H, Ng TB, Ooi VEC (1998) Lectins from mushrooms. Mycol Res 102:897-906.
10. Watling R (1988) Larger fungi and some of earth's major catastrophies. Proc R Soc Edinburgh, Section B 94:49-59.
11. Watling R (1992) Macrofungi associated with British willows. Proc R Soc Edinburgh, Section B 98:135-147.
12. Weeping Widow. Document op first-nature.com.

Terug naar de soortenlijst