Weidechampignon (Agaricus campestris)




De
weidechampignon is een saprofyt die in weiden en gazons, maar ook
in tuinen, parken,
groenstroken, akkerranden en braakliggende akkers kan verschijnen. Het
is een warmteminnende soort, die vanaf de maand juli
vruchtlichamen vormt, dikwijls tijdens een warme periode na hevige
regenval. De paddenstoel kan dan in één nacht massaal opduiken, zoals
Vader Cats al wist, want die schreef: "Kampernoelj' of Duivelsbrood -
wordt in weinig uren groot - Maar een nutte vrucht - die en rijpt niet
mettervlucht". Meestal
staan er meerdere exemplaren bijeen, in een
heksenkring. De hoed van weidechampignons kan 5
tot 10 (in zeldzame gevallen 15) cm breed worden. Hij is in jonge
toestand
halfkogelvormig, later bol met een afgeplat centrum om zich tenslotte
helemaal uit te spreiden. De kleur is wit tot grijswit. Bij veroudering
neemt de hoed vanuit het centrum een bruinachtige tint aan en vormt de
hoedhuid platliggende schubben (zie foto rechts). De hoedrand
blijft meestal naar beneden gebogen of naar binnen omgevouwen,
zelfs bij oude exemplaren (1). De plaatjes aan de onderzijde zijn al vroeg dieproze van
kleur. Later worden ze vanwege de rijping van de sporen
chocoladebruin. De steel van de paddenstoel is 1 tot 2 cm breed en 4
tot 7 cm lang. Hij is wit, maar aan de basis soms enigszins
geelachtig of okerkleurig. Rondom de steel is een hangende, broze ring
aanwezig die bij oude exemplaren grotendeels kan verdwijnen. Het witte
vlees van de paddenstoel verkleurt bij druk of beschadiging niet (11)
of wordt een beetje roodachtig (9). Omdat weidechampignons tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw in
onbemeste schapen-, koeien- en paardenweiden heel algemeen
waren, is de anatomische ontwikkeling van de paddenstoel dikwijls onderzocht (3,4,7)
Naam
Psalliota campestris, Pratella campestris en Psalliota flocculosa zijn synoniemen van Agaricus campestris (1). De soortnaam campestris is afgeleid van het Latijnse woord campus en betekent "op het veld groeiend", Agaricus is een oude naam voor een paddenstoel. De weidechampignon kan worden verward met de giftige karbolchampignon (Agaricus xanthoderma),maar
bij die dubbelganger verkleurt het vlees van de steelbasis bij
doorsnijden van wit naar geel. De karbolchampignon verspreidt bovendien
een sterke, onaangename geur die aan lysol of carbolineum
doet denken, terwijl de weidechampignon aangenaam ruikt (maar niet naar anijs!). De
structuren van sommige vluchtige verbindingen die de
champignongeur veroorzaken zijn opgehelderd (10).
Eetbaarheid/nut
Weidechampignons
zijn uitstekend eetbaar, maar oude exemplaren kan men beter niet
verzamelen aangezien die dikwijls vliegenmaden bevatten (1). Wanneer ze op vervuilde grond groeien kunnen de vruchtlichamen
ook zware metalen zoals kwik ophopen (2).In Schotland werden plakjes
van de paddenstoel toegepast bij de behandeling van brandwonden
(9). Waterige extracten van weidechampignons bevatten stoffen die de
afgifte van insuline bevorderen en die insuline-achtige effecten hebben
op de stofwisseling, maar het werkingsmechanisme daarvan is
onbekend (5). Evenals vele andere paddenstoelsoorten bevat de
weidechampignon een lectine of haemagglutinine, dat wil zeggen: een stof die bloed doet klonteren (8).
Waar gevonden
Wij
hebben weidechanpignons aangetroffen in een
groenstrook bij de hoek van de Hanckemalaan en de Burgemeester
Geldermanlaan.
Literatuur
1. Agaricus campestris L. - Field Mushroom. Webdocument op www.first-nature.com.
2.
Alonso J, Salgado MJ, Garcia MA, Melgar MJ (2000) Accumulation of
mercury in edible macrofungi: Influence of some factors. Arch Environ
Contam Toxicol 38:158-162.
3. Atkinson GF (1906) The development of Agaricus campestris. Botanical Gazette 42:241-264.
4. Bonner JT, Kane KK, Levey RH (1956) Studies on the mechanics of growth in the common mushroom, Agaricus campestris. Mycologia 48:13-19.
5. Gray AM, Flatt PR (1998) Insulin-releasing and insulin-like activity of Agaricus campestris (mushroom) J Endocrinol 157:259-266.
6. Kuo M (2001) Agaricus campestris: The meadow mushroom. Webdocument op www.mushroomexpert.com.
7. Levine M (1922) The origin and development of lamellae in Agaricus campestris and in certain species of Coprinus. Am J Bot 9:509-533.
8.
Sage HJ, Connett SL (1969) Studies on a hemagglutinin from the meadow
mushroom II. Purification, composition, and structure of Agaricus campestris hemagglutinin. J biol Chem 244:4713-4719.
9. Snow M a.o. Agaricus campestris. Webdocument op en.wikipedia.org.
10. Tressl R, Bahri D, Engel KH (1982) Formation of eight-carbon and ten-carbon components in mushrooms (Agaricus campestris). J Agric Food Chem 30:89-93.
11. Zenz R a.o. Wiesen-Champignon. Webdocument op de.wikipedia.org.
Terug naar de soortenlijst