De
zwavelzwam is een parasitaire paddenstoel die vooral groeit op loofbomen
(wilgen, populieren, en eiken) maar soms ook op taxus (7), larix en fijnspar (9). Hij veroorzaakt
bruinrot (11,14) door de cellulose van het hout af te breken waarna het brokkelige
bruine lignine achterblijft. Hout met bruinrot is onnatuurlijk donker van
kleur. Ook zitten er scheuren in, vaak in een blokjespatroon. Ernstig aangetast
hout dat droog is, laat zich met de vingers tot poeder wrijven (3). Verzwakte
bomen - zoals bermbomen waar auto's of maaimachines tegenaan gereden zijn,
parkbomen waarin vandalen hebben gekerfd, of bomen die watergebrek hebben
vanwege een te lage grondwaterstand - worden gevoelig voor infectie door de
schimmel. Het mycelium van de paddenstoel leeft van het kernhout van de boom en
verzwakt dit van binnen uit. Wanneer de boom uiteindelijk bij een flinke storm
omvalt, kan de zwavelzwam nog vele jaren (soms zelfs decennia lang) als saprofiet aanwezig
blijven, totdat alle beschikbare voedingsstoffen in de omgevallen stam zijn
uitgeput (1). Het mycelium van de zwavelzwam is in staat om ook bij zuurstofgebrek
jarenlang in leven te blijven. Deze eigenschap moet worden beschouwd als een aanpassing aan het parasitaire bestaan in het kernhout van de
gastheer (10).
De genusnaam Laetiporus betekent: "met aangename (of vrolijke) poriën", de soortnaam sulphureus "zwavelgeel". De Nederlandse naam
zwavelzwam wijst op de kleur van de paddenstoel: het is een van de kleurrijkste
buisjeszwammen. De bovenzijde van verse vruchtlichamen is oranjegeel, de
buisjeslaag aan de onderzijde zwavelgeel. In een herfstig bos bieden de zwammen met hun felle kleuren inderdaad een
vrolijke aanblik. De vruchtlichamen groeien dakpansgewijs boven elkaar. Het
geheel kan forse afmetingen krijgen, exemplaren met een massa van vele kilo's
zijn eerder regel dan uitzondering (5-7).
Eetbaarheid
Jonge
zwavelzwammen hebben een sappige structuur, later worden ze vezelig en
ten slotte
kruimelig. Ze verkleuren daarbij van heldergeel tot bleekgeel of wit.
Alleen in
jonge toestand is de paddenstoel eetbaar, nadat reepjes van het
vruchtvlees door koken of bakken grondig zijn verhit. Het eten van
zwavelzwam in rauwe toestand kan allergische reacties of
vergiftigingsverschijnselen veroorzaken (2,6). De vruchtlichamen
bevatten chemische
verbindingen met tumorgroei (8), bacteriegroei (12), en
schimmelgroei (12) remmende eigenschappen.
Wij
hebben zwavelzwammen aangetroffen op een doorgezaagde, maar nog levende wilg in
de voortuin van een huis langs de Fanerweg,
op omgevallen bomen aan het zuidoost-eind van de Wederik, en aan
de
zuidrand van het Smitpark. Buiten Zuidhorn hebben we de paddenstoel ook
dikwijls gezien, o.a. op een wilg langs de Iepenlaan bij de
begraafplaats Selwerderhof in Groningen, op een eik langs de
Langestraat in Noordhorn, op bomen in het Haarsterbos bij De Haar
(Gr.), in het bos van de Fraeylemaborg in Slochteren (Gr.), en op
het terrein van het landgoed Mensinge in Roden (Dr.).
Literatuur
1. Adema
JPHM, In den Bosch HAJ (1985) Zwavelzwam. In: De natuur als buur. Leiden: Uitgeversmaatschappij Leidsch Dagblad,
pag.4-5.
2. Appleton RE, Jan JE, Kroeger PD (1988) Laetiporus
sulphureus causing visual hallucinations and ataxia in a child. Can Med Assoc J 139:48-49.
3.
Bruinrot: Selectieve aantasting van hout. Pagina op
Ecopedia.be.
4.
Davoli P, Mucci A, Schenetti L, Weber RWS (2005) Laetiporic acids, a
family of non-carotenoid polyene pigments from fruit-bodies and liquid
cultures of Laetiporus sulphureus (Polyporales, Fungi). Phytochemistry 66:817–823.
5.
Gemeiner Schwefelporling. Document op de.wikipedia.org.
6. Laetiporus sulphureus. Document op en.wikipedia.org.
7. Laetiporus sulphureus (Bull.) Murrill – Chicken of
the Woods. Document op www.first-nature.com.
8. León F, Quintana J, Rivera A, Estévez F. Bermejo J (2004) Lanostanoid triterpenes from Laetiporus sulphureus and apoptosis induction on HL-60 human myeloid leukemia cells.J. Nat. Prod. 67:2008-2011.
9. Rogers SO, Holdenrieder O, Sieber TN (1999) Intraspecific comparisons of Laetiporus sulphureus isolates from broadleaf and coniferous trees in Europe. Mycol Res 103:1245-1251.
10. SchefferTC (1986) Oxygen requirements for growth
and survival of wood-decaying and
sapwood staining fungi. Can J Bot 64:1957–1963.
11. Schmidt O (2006) Wood and Tree Fungi: Biology,
Damage, Protection and Use. Springer Verlag,
12. Turkoglu A, Duru ME, Mercan N, Kivrak I, Gezer K (2007) Antioxidant and antimicrobial activities of Laetiporus sulphureus (Bull.) Murrill. Food Chemistry 101:267-273.
13. Weber RWS, Mucci A, Davoli (2004) Laetiporic acid, a new polyene pigment from the wood-rotting basidiomycete Laetiporus sulphureus (Polyporales, Fungi). Tetrahedron Lett. 45:1075-1078.
14. Yokota S (1955) Comparative activities degrading
cellulosic substances by wood-rotting fungi.